Door het inlaten van water in waterloopstelsels in perioden met een neerslagtekort wordt schade voorkomen die ontstaat door het te diep wegzakken van het oppervlaktewaterpeil en het grondwaterpeil. Zonder waterinlaat zou schade ontstaan aan landbouwgewassen (droogte- en zoutschade), natuur en infrastructuur als veendijken, gebouwen en wegen. Behalve voor het peilbeheer wordt water ook ingelaten voor het handhaven van een gewenste waterkwaliteit. Doorspoeling is in West-Nederland meestal gericht op het voorkomen van te hoge chlorideconcentraties in het oppervlaktewater als gevolg van zoute kwel. Doorspoelen is vaak een van oudsher gegroeide praktijk, zonder vastgelegde doelen ten aanzien van de gewenste/te realiseren (landbouw)zoetwatervoorziening. De vraag naar water met een voldoende laag chloridegehalte is vooral afkomstig vanuit de landbouw. Ook wordt water ingelaten om bloei van blauwalg te voorkomen, om het grondwater op peil te houden voor het beperken van de maaivelddaling in veenweiden, verbeteren van de zuurstofhuishouding in stedelijk wateren en om verdroging van natuurgebieden te voorkomen. Doorspoelen is op landelijke schaal een relatief grote watervrager, oplopend tot wel 20% van de totale watervraag uit het hoofdwatersysteem. In West-Nederland kan dit percentage regionaal zelfs oplopen tot 50%.
De huidige praktijk van water inlaten voor peilbeheer en doorspoeling is gebaseerd op ruime aanvoer van rivierwater vanuit het buitenland (Rijn, Maas). Met de afsluiting van het IJsselmeer en ook de Haringvliet werden de landbouwgebieden waar zoet water kan worden ingelaten fors uitgebreid. Door klimaatverandering en de toenemende vraag naar water vanuit anders sectoren spreekt het niet langer voor zich dat grote hoeveelheden water beschikbaar zijn om de landbouw van voldoende water van voldoende kwaliteit te voorzien. Voor de besluitvorming hierover is kennis over de effectiviteit en baten van waterinlaat van belang. In deze factsheet ligt het accent op waterinlaat ten behoeve van de landbouw (beregening) en daarmee ook op doorspoeling voor handhaving van de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Onderwerpen: watertekort en zoetwatervoorziening, peilbeheer, beregening, droogteschade, zoutschade, waterkwaliteit.
Deltafacts: Zouttolerante teelten, Bodemvocht gestuurd beregenen, Brakke kwel, Zoetwatervoorziening, Zoutindringing, Effecten verzilting aquatische ecosystemen, Beprijzen van water voor de landbouw
Waterinlaat is voor de regionale waterbeheerder een strategie van aanvoeren van voldoende water van voldoende kwaliteit. Het huidige waterbeheer in Nederland richt zich mede op het krijgen en houden van voldoende zoet water van goede kwaliteit op de juiste plek. In hoog Nederland is wateraanvoer slechts naar een beperkt areaal mogelijk, en gebeurt dit voornamelijk door het benutten van het gebiedseigen oppervlaktewater en het aanwezige grondwater. In laag Nederland is het waterbeheer erop gericht om het beschikbare rivierwater zo goed mogelijk te verdelen en daarnaast (interne en externe) verzilting en zoutindringing via de Nieuwe Waterweg zo veel mogelijk te voorkomen. Hierdoor blijven onder normale omstandigheden belangrijke innamepunten voor zoet water langs het Haringvliet, Hollands Diep, Spui (Bernisse) en de Hollandsche IJssel zoet. Het inlaatwater wordt gebruikt voor peilhandhaving, natuur en economisch gebruik zoals voor landbouw, drinkwater, industrie en energie. Bron: Nationaal Waterplan, 2010.
Figuur 1: Zoetwaterverdeling en aanvoer vanuit het hoofdwatersysteem bij Rijnafvoer van 1200m3/s-1 (vergelijk: zomergemiddelde afvoer 1976 ( 1115 m3/s en 1967 (2250 m3/s) Bron: Nationaal Waterplan 2009-2015. N.B. De hier gepresenteerde getallen en verdeling wijken af van de resultaten uit latere studies, o.a. Witteveen en Bos (2011), Klijn et al. (2012)
Figuur 2: Doorspoeling van deelgebieden op Goeree-Overflakkee. Bron: Wit, 1987. N.B. Dit is een voorbeeld van een ontwerp dat weinig effectief en efficiënt is voor doorspoeling. Inmiddels zijn door Witteveen en Bos verbeterde ontwerpalternatieven voorgesteld.
Figuur 3: Overzicht van soorten (bronnen van) water die in een diepe polder in de sloot mengen.
Begrippenkader en afbakening
In de Handreiking doelmatig doorspoelen (Delsman en Kramer, 2017) worden handreikingen gegeven om de praktijk van doorspoeling in een gebied in samenspraak met zoetwatergebruikers meer transparant en doelmatig te maken.
OVERWEGINGEN BIJ DOORSPOELEN
Zoutgevoeligheid landbouwgewassen
De drempelwaarde is de chloride(Cl)-concentratie waarboven de landbouwopbrengst verondersteld wordt lineair af te nemen bij stijgende concentraties (zie Deltafact Zouttolerante teelten). Een voorbeeld: bij snijmais ligt de geschatte drempelwaarde tussen de 275 en 700mg Cl/l (Deltafact Zouttolerante Teelten) en neemt de opbrengst af met een helling van 3,43% per 100 mg Cl/l extra (Stuyt et al 2016). In de praktijk verschilt de zouttolerantie per gewas of ras. Bloembollen kunnen bijvoorbeeld minder zout verdragen. Het maakt bovendien uit wanneer in het groeiseizoen de verhoogde chlorideconcentraties optreden. Afhankelijk van de teeltkeuzes van de aanwezige agrarische bedrijven, kunnen waterbeheerders daarom hun drempelwaarde voor waterinlaat aanpassen op de karakteristieken van de aanwezige agrarische bedrijven. In de praktijk zijn ook verschillen geconstateerd in chloride drempelwaarden voor waterinlaat die waterschappen hanteren. Stuyt et al (2011, 2016) stellen dat de drempelwaarden, in veel gevallen, naar boven bijgesteld kunnen worden. Drempelwaarden op basis van chloride zijn bovendien maatwerk en mogen per waterhuishoudkundige eenheid verschillen. Hoeveel en hoe lang een waterbeheerder doorspoelt hangt in sommige gevallen niet alleen af van de chloride drempelwaarde van landbouwgewassen, maar in sommige gevallen dienen ook (ecologische) effecten van doorspoelen mee te worden gewogen, bijvoorbeeld wanneer in het systeem KRW doelen zijn benoemd die negatief of positief beïnvloed kunnen worden met doorspoelen (Veraart & Van Gerven, 2012).
Doorspoelen bereikt alle waterlopen
Van doorspoelen is sprake wanneer het water in de watergangen significant wordt verdunt met het ingelaten water. Het proces van doorspoelen is het meest efficiënt bij een rechte waterloop zonder vertakkingen, met een inlaat aan de ene zijde en een uitlaat aan de andere, en een uniform verhang in de richting van de uitlaat. Dit wijkt sterk af van de situatie in de polders met vele vertakkingen, wisselende geometrie en bodemverhang, doodlopende sloten. Metingen met gadolinium als tracer laten zien dat inlaatwater minder ver doordringt in de kleinste waterlopen dan eerder werd aangenomen (Figuur 4), inlaatwater beperkt zich tot de kortste route tussen inlaat en gemaal (Figuur 6).
Figuur 4: De verspreiding van inlaatwater in droge perioden met veel verdamping. (A): denkmodel vroeger: inlaatwater mengt met gebiedseigen water en dringt helemaal door tot in de 'haarvaten van het oppervlaktewatersysteem’; (B): huidig denkmodel: minder menging, inlaatwater ‘duwt’ gebiedseigen water terug de haarvaten in. Bron: Siderius e.a. 2011
Hoe diep het inlaatwater de haarvaten van het oppervlaktewatersysteem binnendringt is sterk afhankelijk van de geometrie van het systeem en de ligging van de haarvaten ten opzichte van het inlaatpunt (Hendriks, 1990; Van Gerven, 2011, Delsman, 2015), maar ook van de infiltratiebehoefte ter plekke. Hendriks (1990) toonde met modelberekeningen aan dat in (deel)gebieden met kwel het inlaatwater minder diep de haarvaten binnendringt dan in (deel)gebieden met wegzijging. In aanvulling hierop illustreren de studies van Delsman (2015) en Kelderman (2015) dat met relatief kleine aanpassingen in het hydraulische ontwerp van het watersysteem (verbindingen tussen sloten aan of afsluiten, aanleg duikers etc.) het mogelijk is om inlaatwater beter over een gebied te verdelen.
Eerder was ook al geconcludeerd dat het landbouwareaal dat effectief kan worden doorgespoeld kleiner is dan het areaal onder peilbeheer. In de ICW-studie naar de doorspoelbehoefte van Goeree Overflakkee (GO) en Voorne Putten (VP) was dit gemiddeld 80%; voor deelgebieden binnen deze eilanden varieerde het percentage tussen 30-100% (Querner 1988). Uit dezelfde studie bleek dat in gebieden met hoge chloridebelasting (> 2000 mg/l) het in bepaalde perioden niet mogelijk was om aan de norm te voldoen, omdat er dan een doorspoelintensiteit van meer dan 0,5 l/s/ha nodig zou zijn. Het percentage van het areaal waar de norm niet gehaald kon worden varieerde per deelgebied, tussen 50 en 100%. In 2014 zijn vuistregels over doorspoelintensiteit nader bekeken in het kader van de toekomstige zoetwatervoorziening rondom het Volkerak-Zoommeer. Er was veel discussie over de waarde en toepasbaarheid van de vuistregel (Baltissen et al, 2014).
Figuur 5: Componenten van de waterbalans voor de zomerperiode, situatie 2003. Bron: Vries e.a. 2009.
Voor een uitgebreid bemeten perceel in de Schermer (Noord-Holland) bepaalde Delsman (2014) een doorspoelefficiëntie van 14% in een droog jaar. De verschillende genoemde getallen zijn gebied specifiek, want afhankelijk van de gebied specifieke verziltingsomstandigheden en beregeningsvraag. Wel is duidelijk dat de efficiëntie van doorspoelen, wanneer deze wordt afgezet tegen de beregeningsvraag, niet hoog is. Vanwege de toename van de interne verzilting onder invloed van zeespiegelstijging wordt een toename van de benodigde hoeveelheid inlaatwater verwacht van 25% (Deltaprogramma, 2011). Hierdoor neemt, hoewel ook de vraag naar beregeningswater verder toeneemt, de doorspoelefficiëntie waarschijnlijk verder af.
Waar hierboven geconstateerd is dat de doorspoelefficiëntie veelal niet hoog is, wanneer de hoeveelheid doorspoeling wordt afgezet tegen de beregeningsbehoefte, is het relevanter om te kijken naar de kosten en baten van inlaten en doorspoelen.
De financiële kosten van waterinlaat voor de waterbeheerder zijn beperkt, omdat gebruik gemaakt wordt van de bestaande infrastructuur die is aangelegd voor de ontwatering. Inlaten gebeurt daarbij meestal onder vrij verval. Kosten liggen bij het beheer, onderhoud en bediening van inlaatconstructies. De belangrijkste kosten van doorspoeling liggen bij het weer uitmalen van doorspoelwater.
De watersysteemheffing verschilt sterk per waterschap (tabel 1). De kostprijs per m3 voor water uit de landbouwwaterleiding of voor kraanwater is veel hoger dan die van de watersysteemheffing (tabel 2).
Tabel 1: ‘Watersysteemheffing ongebouwd’ bij diverse waterschappen. Bron: De Vries, e.a. (2009).
Tabel 2: Verschillen in kostprijs van water. De hoge kosten op Schouwen-Duiveland hebben betrekking op een éénmalige gebeurtenis waarbij water is aangevoerd met tankwagens. Bron: De Vries, e.a. (2009).
Zowel effectiviteit als efficiëntie van waterinlaat blijken sterk uiteen te lopen per locatie. Dat geeft problemen wanneer alle gebruikers overal en altijd een bepaalde waterkwaliteit eisen. Daaraan kunnen de waterbeheerders onmogelijk voldoen: de infrastructuur is er niet geschikt en er is in sommige perioden onvoldoende inlaatwater beschikbaar. In de huidige praktijk doet deze situatie zich niet voor: op nationaal niveau wordt 26% van het landbouwareaal beregend, voor Zeeland is dit 8% (Massop et al, 2012). Het is ook minder een probleem als waterbeheerders en gebruikers tot overeenstemming willen en kunnen komen over de locaties die van voldoende water van voldoende kwaliteit worden voorzien. Dat vraagt overleg en flexibiliteit van beide kanten, en wordt in het traject van Waterbeschikbaarheid opgepakt. Het vraagt gebied- en gewas specifieke kennis om tot werkbare oplossingen te komen. Bovendien is er een flinke mate van solidariteit nodig tussen de gebruikers om akkoord te gaan met een scheve verdeling van kosten en baten: voor sommige locaties is veel meer water nodig en/of is veel meer inspanning nodig om er voldoende water naar toe te sturen, dan op andere. Ook zijn er aanzienlijke verschillen tussen de gebruikers in het beregende areaal, de omvang van de beregening en de vereiste waterkwaliteit. Een exacte toedeling van de door de waterbeheerder gemaakte kosten per individuele gebruiker is daardoor vrijwel onmogelijk. Zie ook de factsheet Beprijzen van water voor de landbouw.
Voorwaarde voor waterinlaat is het voorhanden zijn van voldoende water van een voldoende kwaliteit. Figuur 1 geeft aan dat in periode van lage rivierafvoer de wateraanvoer onder druk komt te staan. Dit is nu reeds het geval in droge zomers. Onder invloed van klimaatverandering wordt verwacht dat de vraag naar water zal toenemen, terwijl het aanbod verder afneemt (Vries e.a., 2009). Voorwaarde voor een effectief beheer is het stellen en communiceren van duidelijke en haalbare doelen, met eveneens duidelijke afspraken over de aansprakelijkheid bij het niet (kunnen) verwezenlijken van deze doelen. Dit wordt momenteel met het aangeven van Voorzieningenniveaus vorm gegeven.
Effectief beheer vereist ook een aanvoerstelsel en kunstwerken van voldoende capaciteit. Voor efficiënt beheer is essentieel dat ingelaten watervolumes permanent worden gemeten en geregistreerd. Op dit moment wordt vrijwel nergens in Nederland aan deze voorwaarden voldaan.
Een complicerende factor is het naast elkaar bestaan van publieke en private watervoorzieningen, waarbij bovendien grote onderlinge verschillen zijn tussen serviceniveaus en tarieven. Een andere complicerende factor is de onzekerheid over de geleverde kwantiteit en kwaliteit. Dit laatste wordt nog versterkt doordat agrariërs in het recente verleden investeringen hebben gedaan vanuit de verwachting te allen tijde over water van voldoende kwaliteit te kunnen beschikken.
Doorspoelen werd in Nederland vanaf het eind van de 19e eeuw toegepast voor het verbeteren van de kwaliteit van de grachten in de steden. Doorspoelen om verzilting tegen te gaan voor de landbouw is van latere datum. Van den Noort (2003) laat zien dat voor beide doeleinden studies nodig waren voordat werd besloten kostbare voorzieningen te treffen zoals het 'Ververschingskanaal' (1888) en de Brielse Meer-leiding (1988). Een controversieel punt daarbij was steeds de benodigde hoeveelheid water en de effectiviteit van de maatregel.
In Nederland is hier de laatste jaren expliciet onderzoek naar gedaan (promotieonderzoek Joost Delsman (Delsman, 2015)). Delsman laat zien dat doorspoelen er in de huidige praktijk toe leidt dat slechts een beperkt deel van een polder van zoet water wordt voorzien. Doordat inlaatwater zich niet verspreid maar beperkt blijft tot enkele sloten, waar het bovendien snel wordt bijgemengd met brak kwelwater, profiteren slechts enkele agrariërs van zoet water.
Op een grotere schaal is gekeken naar de relatie tussen doorspoelen en zoutschade in het beheersgebied van Rijnland. Of doorspoelen ook daadwerkelijk een extra watervraag voor het hoofdwatersysteem betekent hangt vooral af van de afstand tot de inlaat; water wordt vaak meerdere malen gebruikt (Stuyt, 2012, Delsman, 2015).
De efficiëntie en noodzaak van doorspoelen zijn momenteel moeilijk vast te stellen. Dit komt door:
Figuur 7: Wel en niet bemeten inlaatpunten in Rivierenland. Bron: van Boekel, 2011.
Het belangrijkste handelingsperspectief voor de regionale waterbeheerder is om zoetwatervoorziening / doorspoelen integraal onderdeel te laten zijn van regionale planvorming. De Handreiking doelmatig doorspoelen (Delsman en Kramer, 2017) geeft hiervoor een bruikbare werkwijze.
Wat kunnen waterbeheerders doen, uitgaande van de nu beschikbare kennis?:
Deze factsheet is opgesteld door Alterra en Deltares, december 2011, laatst geactualiseerd in januari 2018.
Auteurs: J. Delsman (Deltares), J. Veraart (Alterra), B. Snellen (Alterra), G. Oude Essink (Deltares)
Onderzoeksproject | Links/documenten |
Deltaprogramma Zoetwater | https://www.deltacommissaris.nl/deltaprogramma |
Verziltingsonderzoek Deltares | https://publicwiki.deltares.nl/display/ZOETZOUT/Projecten |
Waterwijzer Landbouw - Zout | http://waterwijzer.stowa.nl/ |